Skip to main content

Lesstof Niveau B

Na het behalen van Niveau A ben je klaar voor een volgende stap. In Niveau B verdiep je je kennis en leer je zelfstandiger omgaan met paarden, materialen en rijtechnieken. Je krijgt meer inzicht in verzorging, training en de bouw van het paard, zodat je jouw ruitervaardigheden verder kunt ontwikkelen.

Licht gevorderden

Voortgang:

Anatomie & exterieur (basis)

Wanneer je meer rijdt, is het nuttig de bouw van het paard beter te kennen.

Lichaamsdelen
Van voor tot achter onderscheiden we: muil (snuit), poll (achter de oren), voorhoofd, ogen, neusgaten, wang, nek, schouder, schoudergewricht, voorarm, knie, cannon bone (voorkoot), koot (fetlock), hoef, borstkas (barrel), rug, lendenen, flanken, gaskin (achterbeen boven de sprong), spronggewricht, kruis, dock (staartwortel) en staart . Deze delen zijn belangrijk bij het controleren op verwondingen of zadelpassing.

Conformatie en functie
Conformatie verwijst naar de structuur en proporties van het paard. Een lange schuine schouder geeft meer schoudervrijheid, terwijl een korte rechte schouder een kortere pas oplevert. De hoek van de hoef ten opzichte van het been beïnvloedt de veerkracht. We bespreken de ideale beenstanden (recht onder het lichaam) en afwijkingen zoals koehakkig of bokbenig. Begrijpen van exterieur helpt bij inschatten welke discipline bij het paard past.

Skelet en spieren
Het paardenlichaam telt 205 botten. De wervelkolom bestaat uit halswervels, borstwervels, lendenwervels en het sacrum; deze vormen het dragende frame. Pezen verbinden spieren met bot; ligamenten verbinden botten onderling. De belangrijkste spiergroepen voor beweging zijn de rug- en buikspieren (voor dragen van ruitergewicht), bilspieren (voor kracht) en de strek- en buigspieren van de benen. Training gericht op het versterken van deze spieren verbetert prestaties en vermindert blessures.

Gangen
Naast de stap, draf en galop (zie hoofdstuk A6) bestaan variaties zoals middendraf (langer frame, hogere snelheid), verzamelde draf (korte, verheven passen) en uitgestrekte draf. Je leert hoe je deze verschillen voelt en welke hulpen je gebruikt.

Geavanceerde verzorging

Verzorging is meer dan poetsen; het omvat voeding, stalmanagement en gezondheidszorg.

Voeding en water
Paarden eten voornamelijk ruwvoer (hooi, voordroog, gras). Een paard van 600 kg heeft dagelijks circa 9–12 kg ruwvoer nodig (1,5–2 % van zijn lichaamsgewicht). Krachtvoer (brok, muesli) vult energie aan bij zware arbeid; pas de hoeveelheid aan het werk en het gewicht aan. Zorg voor toegang tot schoon water: paarden drinken 20–40 liter per dag; meer bij warm weer of intensieve training.

Voerregels
Voer meerdere kleine porties per dag om koliek te voorkomen. Abrupte voerwijzigingen kunnen darmflora verstoren; voer veranderingen geleidelijk over 7–10 dagen in. Geef krachtvoer niet direct voor of na zware inspanning; wacht minstens een uur. Supplementen kunnen nodig zijn (vitaminen, mineralen), maar overleg altijd met een voedingsdeskundige.

Stalmanagement
De stal moet schoon, droog en goed geventileerd zijn. Mest dagelijks uit en vul bodembedekking aan. Bodemmaterialen zijn stro, vlas, houtkrullen of vlas-kleimix; elk heeft voor‑ en nadelen. Ventilatie voorkomt ammoniakophoping, wat luchtwegproblemen kan veroorzaken. Zorg voor voldoende licht; paarden hebben een dag-nacht‑ritme.

Gezondheidscontroles
Leer de vitale tekenen van je paard: hartslag, ademhaling, temperatuur . Controleer dagelijks op wonden en zwellingen. Plan regelmatig vaccinaties (tetanus, influenza, rhinopneumonie) en ontworming. Tandverzorging door een gebitsverzorger voorkomt scherpe haken die kauwproblemen geven. Vraag de hoefsmid elke zes à acht weken om te bekappen of beslaan.

Zadelen & opzadelen

Opzadelen is een vaardigheid die met zorg moet worden uitgevoerd.

Voorbereiding
Voordat je opzadelt, poets je de rug en singelplek goed. Leg een schone pad of sjabrak klaar. Controleer of zadel en hoofdstel vrij zijn van scheurtjes. Zet het paard op een vlakke ondergrond.

Zadel aanleggen
Plaats het zadel iets voor de schoft en schuif het naar achteren tot het op de ribbenkast ligt. Let erop dat het niet tegen de schoft drukt en dat de schouder vrij kan bewegen. Leg de zadelpad zodanig dat er een “tunnel” ontstaat tussen pad en schoft; dit voorkomt druk. Bevestig de singel aan de rechterzijde, loop langs de voorhand naar links en maak de singel losjes vast. Trek het vel onder de singel iets omhoog om huidplooien te voorkomen. Controleer de singelspanning vóór en na het opstijgen; een vinger breedte is voldoende.

Hoofdstel omdoen
Hang de teugels over de hals zodat het paard niet wegloopt. Doe het halster af. Houd het hoofdstel in je rechterhand, leg het bit in de mondhoek en trek het zacht omhoog terwijl je je linkerhand over de oren schuift. Sluit de keelriem (een vuist tussen keel en riem) en de neusriem (twee vingers tussen neusbot en riem).

Nazorg
Na het rijden maak je de singel los, klap je de beugels op en haal je het hoofdstel af. Borstel zweet- en vuilresten van het zadel en hang het harnachement netjes op. Controleer het bit op scherpe randen; spoel het zonodig af.

Lichtrijden & draftechniek

Een vloeiende draf is prettig voor paard en ruiter.

Lichtrijden
Bij lichtrijden sta je op uit het zadel wanneer het buitenvoorbeen naar voren gaat en ga je zitten wanneer het binnenvoorbeen naar voren gaat . Hierdoor verlicht je de rug en bouw je ritmegevoel op. Een truc om het juiste diagonal te vinden is “sta‑op‑wanneer‑je‑op‑de‑buitenkant-zit” en kijken naar het buitenvoorbeen.

Doorzitten
Doorzitten is belangrijk in de dressuur; je volgt de beweging met je bekken. Oefen doorzitten op een cirkel, begin in korte sessies en bouw langzaam op. Rijd zonder stijgbeugels om balans te vinden; houd je buikspieren aangespannen en je onderrug soepel.

Twee‑puntszit en balans
Voor het springen gebruik je de twee‑puntszit. Hierbij steun je op je knieën en enkels met je heupen iets naar achteren. Hierdoor hou je het gewicht van de rug van het paard af wanneer hij over de hindernis gaat. Je leert je handen naar voren te brengen om mee te geven, terwijl je balans houdt over je midden.

Overgangen en figuren
Oefen overgangen tussen stap, draf en halt. Rijd slangenvoltes, gebroken lijnen en cirkels in draf om stuurtechniek en ritmegevoel te ontwikkelen. Focus op gelijkmatige passen en een constante aanleuning; vermijd trekken aan de teugels.

Rijfiguren en eenvoudige patronen

Met meer controle kun je variatie in je training brengen.

Serpentines en acht‑figuren
Serpentines bestaan uit bogen die elkaar raken; begin met drie bogen over de lengte van de rijbaan. Wissel bij elke boog de stelling en buiging. Acht‑figuren (twee voltes die elkaar raken) helpen bij het soepel wisselen van hand.

Gebroken lijnen en diagonalen
Een gebroken lijn bestaat uit twee rechte lijnen met een knik; rijd van de hoek naar X en terug naar de volgende hoek. Hierdoor oefen je nauwkeurig sturen en overgang naar een andere lijn. Diagonalen worden gebruikt om van hand te veranderen; zorg dat je bij de juiste letter de hoek ingaat.

Voltes verkleinen en vergroten
Start met een grote volte van 20 meter, verklein geleidelijk naar 10 meter en vergroot dan weer. Hiermee ontwikkel je controle over binnenteugel en buitenteugel en leert het paard zijn lichaam buigen.

Combinaties
Je kunt figuren combineren: een serpentine gevolgd door een gebroken lijn, of een acht‑figuur met overgangen naar stap in het midden. Variatie houdt het paard attent en voorkomt verveling.

Omgaan met paarden – verdieping

Nu je zelfstandiger wordt, leer je meer verantwoordelijkheden.

Paard halen en wegbrengen
Wanneer je je paard uit de wei haalt, neem je halster en touw mee. Benader het paard kalm, doe het halster om en begeleid het door de poort; sluit de poort direct achter je om ontsnapping van andere paarden te voorkomen. Zet het paard vast op een poetsplaats met een veiligheidspaal of –ring; gebruik een quick‑release‑knoop zodat je snel kunt losmaken in noodgevallen.

Knopen en vastzetten
Leer verschillende knopen: de veiligheidsknoop voor een halstertouw, de slipknoop voor het vastzetten aan de trailer. Plaats het touw op borsthoogte zodat het paard zijn hoofd kan bewegen maar niet onder de riem kan komen. Gebruik nooit een hoofdstel om een paard vast te zetten (risico op mondbeschadiging).

Belonen en corrigeren
Herken momenten waarop beloning op zijn plaats is: ontspannen kauwen, hoofd laten zakken, correcte reactie op een hulp. Gebruik stem en aanraking als beloning. Corrigeer onmiddellijk, duidelijk en rechtvaardig; na de correctie ga je terug naar ontspanning.

Omgaan met gedrag
Leer omgaan met gedragingen zoals knabbelen, bijten of trappen. Zoek naar de oorzaak: pijn, angst of verveling. Stel grenzen door het paard van je weg te laten bewegen of door je stem te gebruiken. Beloon direct zodra het gewenste gedrag optreedt.

Paardenrassen & toepassingen

In dit hoofdstuk leer je over de diversiteit aan paardenrassen.

Nederlandse rassen

  • Fries: elegant zwart paard met lange manen, bekend om zijn hoge knieën en rustige karakter; populair in dressuur en mennen.
  • KWPN: sportpaard dat wereldwijd succesvol is in dressuur en springen; modern type met lange benen en atletisch vermogen.
  • Gelderlander: iets zwaarder gebouwd maar veelzijdig; geschikt voor recreatie, mennen en lichte sport.
  • Groninger en andere zeldzame rassen: robuust, kalm en geschikt voor landbouw en mennen.

Pony’s

  • Shetlandpony: klein, sterk en intelligent; ideaal voor kinderen.
  • Welshpony: lichte, elegante pony met goede beweging; geschikt voor sport en recreatie.
  • Fjord: herkenbaar aan zijn wildkleur en rechtopstaande manen; sterk en betrouwbaar.

Buitenlandse rassen

  • Haflinger (Oostenrijk): blonde manen, werkwillig, vaak gebruikt voor recreatie.
  • Andalusiër (Spanje): barok type met lange manen; geschikt voor klassieke dressuur.
  • IJslander: klein maar krachtig, met extra gangen zoals tölt en telgang.

Gebruik en temperament
Ieder ras heeft specifieke kenmerken: temperament (vurig of koel), gebruiksdoel (sport, recreatie, mennen), onderhoud (hoefbeslag, voeding). Deze kennis helpt bij het kiezen van een paard of het begrijpen waarom een bepaald dier op een bepaalde manier reageert.

Samenvatting Niveau B

  • Anatomie: je leerde de namen van belangrijke lichaamsdelen zoals muil, schoft, koot (fetlock), hoef en kruis . De conformatie (bouw) van een paard bepaalt zijn inzet: een lange schouder geeft een grotere paslengte, terwijl sterke lendenen belangrijk zijn voor draagkracht.
  • Verzorging: een paard van 600 kg heeft dagelijks 9–12 kg ruwvoer en 20–40 liter water nodig. Voer krachtvoer in kleine porties en houd drinkbakken schoon. Controleer de hoeven op rotstraal (zwarte, stinkende substantie) en let bij het poetsen op warmte of zwellingen. Bij kolieksymptomen (rollen, naar de buik kijken) bel je een dierenarts.
  • Uitrusting: een goed passend zadel laat minimaal twee vingers ruimte bij de schoft; de singel mag niet knellen. Bitten moeten een halve centimeter uitsteken en één tot twee rimpels in de mondhoek geven. Hulpteugels gebruik je alleen onder begeleiding.
  • Rijtechniek: je oefende lichtrijden, doorzitten en de twee‑puntszit. Rijfiguren zoals slangenvoltes, acht‑figuren en voltes verkleinen/vergroten helpen bij balans en buiging. Aanleuning is een elastische verbinding tussen hand en mond – het paard loopt in zelfhouding.
  • Rassenkennis: je maakte kennis met Friese paarden (zwart, lange manen), KWPN‑sportpaarden, Fjorden (wildkleur) en pony’s zoals Shetlanders en Welsh. Warmbloedpaarden zijn atletischer dan koudbloedrassen.
  • Omgang: een quick‑release‑knoop maakt het veilig vastzetten mogelijk. Belonen doe je met stem of klopje; corrigeer direct en consequent.
  • Voeding en gezondheid: elektrolyten zijn nodig bij zware arbeid; wormkuren en vaccinaties houden je paard gezond.

Afronden

Heb je alle onderdelen van Niveau B doorgenomen? Dan kun je bij je instructeur een examen aanvragen. Dit examen is volledig online en bestaat uit 15 tot 20 meerkeuzevragen. Het examen wordt ingepland door je instructeur. Wanneer je slaagt, ontvang je een stempel in je Ruiterbond Nederland app als bewijs van jouw voortgang.